Centraal in Arps artistieke praktijk stond gips, een veelzijdig materiaal waarmee hij zijn vloeiende en organische vormen kon vertalen naar een driedimensionale ruimte. Deze gipsen vormen dienden als werkmodellen in zijn studio, waar hij innovatief met het materiaal werkte in een tactiel, cyclisch proces van vormverkenning. Arp – of een van zijn assistenten of de ambachtslieden met wie hij samenwerkte – creëerde ten minste twee gipsen van elke vorm, zodat ze konden worden ontleed, hergebruikt en geïntegreerd in nieuwe creaties. Het atelier van Arp kreeg daardoor de uitstraling van een “versteend, betoverd woud”.