Het tweede boek dat ik van Jelle Brandt Corstius lees, Van Bakoe tot Batoemi, is een verzameling van reisverhalen die hij in de loop der jaren schreef over de landen en volkeren in de Kaukasus, eerder uitgebracht als Kleine landjes. Het is even doorbijten op de bijzondere namen als Karatsjaj-Tsjerkessië, Kalmukkië, Abchazië en Obozijnen, maar eenmaal daaraan gewend leest het boek makkelijk weg. Nuchter, hier en daar sarcastisch, maar vooral beeldend beschreven waardoor je het liefst meteen naar die contreien vertrekt.
Timur Lenk, die ik in Oezbekistan straks vaak zal tegenkomen, maakt nog even zijn opwachting bij de beschrijvingen van overmeesteringen en deportaties. Bij Brandt Corstius’ beeldende beschrijvingen van Armenië schoot ik hardop in de lach: ‘Ik ken geen Armeens, en ga er ook niet aan beginnen, het heeft een schrift met 38 letters’. Exact wat ik dacht bij het zien van het alfabet! Maar grapppiger nog is zijn ervaring in een vliegtuig vol Armeniërs: ‘Voor ik het wist zat ik in een Iljoesjin (vliegtuig), bomvol met Armeense mannen… De lucht in het vliegtuig was niet te harden… Het hielp niet dat mijn buurman een literfles wodka tevoorschijn haalde (het was dus halfacht ‘s ochtends)’. Treffender had hij het niet kunnen verwoorden!